Velddriel, dorp aan de Maas

Velddriel: dorp aan de Maas, vanaf de oude stroomruggordels tot het nieuwe Kadaster van 1832.
 
J.G.F.M. van Kessel
 
Wandelend door Velddriel kun je je niet aan de indruk onttrekken, dat er met het aanbreken van de negentiende eeuw in Velddriel niet alleen een rijk verleden moet zijn afgesloten, maar ook dat er een nieuwe start moet zijn gemaakt. Niet alles is immers vanuit de wederopbouw na de grote brand in 1880 en de naoorlogse ruilverkaveling te verklaren. Eerder heeft er dus al van alles gespeeld. Kortom, alle reden voor mr. J.G.F.M. van Kessel, geboren en getogen in Velddriel, voor een nader onderzoek naar de oude geschiedenis van het dorp.
 
Gebiedsontwikkeling: de nieuwe Maasloop en het belang van de oude stroomruggen.
 
De loop van de Maas in de Romeinse tijd heeft het ontstaan bepaald van het huidige Velddrielse gebied.1 Op onderstaande afbeelding is die oude Romeinse Maasloop geel gekleurd en betreft voor Velddriel het gedeelte noord/oostelijk van Hedel. Deze Romeinse Maas was enkele eeuwen vóór Chr. in de plaats gekomen van de “groene” Maasloop, die gedeeltelijk parellel heeft gelopen en van omstreeks 4500 vóór Chr. dateert.  Aan het eind van (of kort na) de Romeinse tijd (278 ná Chr.?) is daarna de huidige “blauwe” Maas ontstaan en zijn de oude Maaslopen voortaan bekend als de oude Velddrielse stroomruggen (met 3 aangeduid). De oorsprong van Velddriel gaat terug naar deze hoger gelegen stroomruggordels en het punt, waar deze stroomruggen elkaar kruisen. Aanvankelijk betrof het dus een beduidend kleiner gebied, omdat de omliggende lagergelegen komgronden nog niet waren ontgonnen.
 
In de IJzertijd (vanaf 1200 vóór Chr.) ging het aantal inwoners in het Gelderse rivierengebied langzaam stijgen. Met name in de Late IJzertijd bevonden zich her en der nederzettingen, die bestonden uit een aantal boerenerven met een omvang van enkele hectares, vaak geconcentreerd op de oeverzones van de toen stromende Maas. De Velddrielse stroomrug is hiervan een goed voorbeeld. Dit hooggelegen oevergebied vormde uiterst vruchtbare landbouwgrond met goede ligging t.o.v. de Maas en was dus bij uitstek geschikt voor nederzettingen. Recent is bij een opgraving zo’n vroeger boerenerf uit die tijd aangetoond.2
 
De Romeinen en daarna 
 
Met de komst van de Romeinen in onze streken nam de bewoning en bedrijvigheid nog verder toe. In dit opzicht was erg belangrijk de Romeinse Tongeren/Rossum- route, die een Maas-oversteek kende bij Oud-Empel en van daaruit de Velddrielse stroomrug volgde.3 Vanuit die tijd dateren dan ook vele archeologische vondsten in dat gebied.4 Daarna gingen de Franken in het rivierengebied de dienst uitmaken.5 Voor de Merovingers en de Karolingers vormde het rivierengebied immers een interessant landbouwgebied en het is uit die tijd, dat grotere nederzettingen geleidelijk aan opkomen. Ook vond het drieslagstelsel ingang in de akkerbouw: één derde wintergraan, één derde zomergraan en één derde braakliggend terrein. Inherent hieraan was de opkomst van enige handel. De monniken en de vertegenwoordigers van de kerk voerden het beheer. In dat opzicht is de historie van Velddriel vanaf ongeveer 900 ná Chr. bijzonder interessant.
De invloed van Ansfried van Teisterbant en de Utrechtse Paulusabdij.
Belangrijk in de vroege ontwikkeling van Velddriel is de Frankische edelman Ansfried geweest.6 Hij was een telg uit een Lotharingse adellijke familie en geboren ca. 940. Hij werd onderwezen in het recht en volgde ook een militaire opleiding. Met koning Otto I van Duitsland/ Oost-Francië (962-973) trok hij mee naar Italië, toen deze in 961 Rome belegerde om zich daar tot keizer te laten kronen.  In 966 huwde hij met Hereswint en samen stichtten ze de abdij van Thorn. Hun dochter Benedicta werd daar de eerste abdis. Daarna werd hij zelf o.a. graaf van Teisterbant.
Na een huwelijk van enkele jaren legden de echtgenoten uit vroomheid de gelofte van kuisheid af. Zij maakten zich steeds meer vrij van aardse goederen en gaven aanzienlijke giften aan kerken en kloosters. Zijn vrouw Hereswint trad in het klooster. 
Na de dood van zijn vrouw in 994 wilde ook Ansfried zich als eenvoudig monnik terugtrekken in een klooster, maar keizer Otto III (983-1002) deed een dringend beroep op hem om toe te treden tot de geestelijke stand en de vacante bisschopszetel van Utrecht te bezetten. Na aanvankelijke weigering accepteerde Ansfried de benoeming.7 Zijn eenvoud bleef hem wel kenmerken.
Kort na deze bisschopsbenoeming werd bij Amersfoort op zijn initiatief het benedictijnenklooster “de Hohorst” gesticht door monniken van Sint-Vitus te Gladbach, die hij daar een abdij en kapel liet bouwen.8 Dit klooster kreeg als schenking van Ansfried het “atrium Trihele” (Drielse hof), waaraan vanwege de eerdere koninklijke herkomst  hoge en lage rechtsmacht was verbonden.9 Dit “atrium” blijkt een groot uitbatingscentrum van gronden te zijn geweest waarschijnlijk gelegen op “de Sellik” in Velddriel, d.w.z. een centrum voor beheer van gronden, goederenopslag en doorverkoop van producten. Ook was er ter plekke of in de directe nabijheid de centrale gerechtsplaats voor Teisterbant, d.w.z. alle kenmerken dus van een commercieel en bestuurlijk centrum. Door de overplaatsing van het klooster in Amersfoort naar Utrecht vormde “de Hohorst” de voorloper van de latere Utrechtse Paulusabdij. 
Boerenhoeven
Volgens historica Dr. C.J.C. Broer zijn behalve “de Hohorst” en de Paulusabdij ook het Utrechtse Kapittel van Oudmunster, d.w.z. het bestuurlijk centrum destijds van de katholieke kerk in Utrecht, door Ansfried met bezittingen in Velddriel/Driel bedeeld.10 Waarschijnlijk is dit al gedeeltelijk vóór de bisschopsbenoeming gedaan. Deels betrof het familiebezittingen van Ansfried, deels bezittingen, die hem als vertrouweling van de koning waren geschonken. Waarschijnlijk is ook, dat tegelijk met de schenking van het “atrium Thrihele” aan “de Hohorst” de vier overige “curtes” ( “boerenhoeven” verbonden met het “Drielse hof”) aan de Utrechtse kerk zijn toebedeeld. Oude aanduidingen, die nu nog gebruikt worden zijn: “De Hoef”, de “Poelse Hof”, de Sellikhof” en “ ’s-Monnichshof”. De tekening  brengt de ligging van het Drielse hof op de stroomrug preciezer in beeld met tevens duiding van de omliggende hoeven en de verdere gebiedskenmerken.
Van Vliet situeert het woonverblijf/kapel van de Drielse monniken/geestelijken in “Ovendorp” (Kerkdriel), alwaar Ansfried zelf ook een jachtslot (“huize Teisterbant”) had.11 Ook was er rond 1300 al een eigen kerk. In Kerkdriel was er dus een duidelijk verblijfs- en geestelijk centrum. Velddriel kende overigens ook al vroeg (veertiende eeuw) een eigen H. Antonius-kapel (beschermheilige tegen o.a. de pest), gelegen midden in het Velddrielse veld ongeveer halverwege tussen de “Casterenshoeve” en “Ovendorp”.12
Ontginningen
Al met al is duidelijk, dat met de komst van graaf Ansfried de monniken en de kerk een duidelijk stempel op de grond in Velddriel zijn gaan zetten en ook de verdere toekomst van Velddriel hebben bepaald. Dit gebeurde niet enkel toegespitst op Velddriel alleen, maar duidelijk ook in samenhang met Kerkdriel. Met Mw. Broer kunnen we ervanuit gaan, dat in Velddriel/Kerkdriel de abdij en de kerk de betekenis van hun bezittingen hebben uitgebreid door samen met plaatselijke vrije boeren en dagloners de lagergelegen komgronden te ontginnen.13 Praktisch gebeurde dat door het graven van sloten en greppels om zo de afwatering te verbeteren. Waarschijnlijk is ook, dat de kleine nederzetting “de Poel” in Velddriel van vroeger uit verbinding heeft gehad met de daar in de buurt liggende boerenhoven om zo die werkzaamheden te kunnen doen.
Hoe de uitbating van de gronden door de monniken precies is gedaan, is nog met vele vragen omgeven. Volgens Mw. Broer zou in Velddriel sprake kunnen zijn van een clustering van een aantal boerenhoeven (middeleeuws hofstelsel?).14 Dit zou kunnen duiden op exploitatie in eigen beheer vanuit het centrale boerenhof. Daarnaast is sprake van tiendplichtige gronden, hetgeen wijst op in gebruik gegeven gronden, waarvan de abdij en de kerk de “tiend”, d.w.z.de jaarlijkse afdracht van een tiende deel van de oogst, bleven ontvangen.  Zeker is in ieder geval, dat de bedrijvigheid vanuit de gronden steeds verder is uitgebouwd (granen, fruit en vee) en dat ook door de ontginningen steeds meer grond in productie is genomen.
 
De toenemende zeggenschap vanuit de hertog van Gelre.
 
Voor de verdere ontwikkeling van het Velddrielse gebied vormde de afronding van de Limburgse Successie Oorlog in 1289 een belangrijk historisch moment.15 Tussen de Franse koning en de hertogen van Gelre en Brabant werden toen afspraken gemaakt m.b.t. de Maas als definitieve grens tussen Gelre en Brabant. Vanaf dat moment gingen de grafelijke rechten m.b.t. de Tieler- en de Bommelerwaard over naar Gelre met als direct gevolg een geleidelijk bestuurlijk opgaan van Velddriel in “Groot Driel”, d.w.z. Velddriel, Kerkdriel, Hoenzadriel en Rossum tezamen. Illustratief voor deze ontwikkeling is de plechtige waarmerking in 1327 van een drietal akten door de Schepenen van Driel van afspraken tussen de Sint-Paulusabdij met de graven en hertogen van Gelre over de uitoefening van de rechtspraak.16
 
Of deze afspraken ook betekenis hadden voor de “goederen en geestelijke lieden” van het Kapittel van Oudmunster wordt niet duidelijk, maar lijkt wel aannemelijk vanuit de eigen rechtsregels, die de kerk van vroeger uit altijd heeft gekend en de van oudsher belangrijke positie van de bisschop van Utrecht in deze streek. In ieder geval richten de afspraken zich op de “goederen en de geestelijke lieden” in het gehele “Driel”. Met deze afspraken kwam ook Gelre steeds nadrukkelijker in beeld met als gevolg van dit alles, dat “Brabant” en “Teisterbant” uit de gebiedskaarten van de Tieler- en Bommelerwaard verdween. 
 
Wereldlijk gezag groeit
 
Graaf Reinoud II van Gelre (1318-1343, vanaf 1339 hertog) had de afspraken met de Paulusabdij en de Oud Munsterkerk in Utrecht nodig voor zijn grote ambities met de lagergelegen komgronden in Driel en het verbeteren van de handel met o.a. Zaltbommel en Tiel.17. Zijn plannen vergden een duidelijke verbetering van bestuur, rechtspraak en waterhuishouding in Driel. In dit licht moeten zijn belangrijke bestuurlijke mijlpalen voor Driel en de Bommelerwaard worden gezien: 1. de Drielse Weteringsbrief van 1320 (aansturing van het weteringsproject), 2. de Dijkbrieven van 1327 (basisdocumenten voor o.a. de Hoenzadrielsedijk) en 3. de hernieuwing van het landrecht van 1335 (Gelderse regels m.b.t. de Drielse gronden met o.a. de inrichting van de Drielse “gerigtsbank” en de dagelijkse Heerlijkheid Driel).18 Met deze toenemende grip vanuit Gelre kreeg het wereldlijk gezag steeds meer de boventoon en werd in de jaren daarna verder uitgebouwd.  Dit bestuurlijk systeem bleef tot de Franse tijd op hoofdlijnen overeind. Als Heren van de Heerlijkheid Driel voerden o.a. Allard van Driel en later Mr. Ocker Repelaer van Driel (familiewapen afgebeeld) het bewind.19  
 
De ontwikkelingen al die jaren overziend kan niet aan de indruk worden ontkomen, dat de invloed van Paulusabdij en Oud Munsterkerk te Utrecht steeds meer afbrokkelde. Ook de stem van lokale families binnen de “Gerigtsbank” (de Hoge Bank van Driel), alsmede die van de lokale geërfden bij de waterstaatszaken stond sterk onder druk van de door de hertog binnengehaalde externe bestuurders en schepenen.
 
Wel ging Velddriel met deze Gelderse ambities behoorlijk op de schop. Enerzijds betrof dit een opgaan in Groot Driel, anderzijds een grote ontginningsoperatie gekoppeld aan belangrijke waterstaatkundige verbeteringen (wetering, sloten en greppels). Dit omvatte niet alleen de hooggelegen stroomruggronden (o.a. de Velddrielse akkeren), maar ook gaandeweg meer en meer de moeilijk toegankelijke komgronden in het buitengebied (o.a. “de Vliert”, “de Hoogbroek” en “de Laagbroek”, “de Beemden” en “de Drielse broek”). Het heeft ongetwijfeld ook het grondbezit bij de hertog en zijn medebestuurders/vertrouwelingen (ambtman, schepenen en heemraden) doen toenemen. Gevolg was ook een verdere toename van het aantal bewoners en de bedrijvigheid ter plekke, zoals meer fruit- en veeteelt. Ook komen vrije boeren steeds vaker in beeld.
 
 De omwenteling.
 
Met de Reformatie is het tij voor de Sint Paulusabdij en de Oud Munsterkerk ook in Velddriel gaan keren.20Ontwikkelingen in Utrecht vormden de directe aanleiding. Op 3 maart 1580 besliste Willem van Oranje, als stadhouder van Utrecht, dat in Utrechtse kloosterkerken geen openbare katholiele godsdienstoefeningen meer mochten worden gehouden. Daarop volgde in juni de afkondiging door de Staten van Utrecht van een algeheel verbod op de uitoefening van de katholieke eredienst in het gehele gewest. Twee jaren later werd zelfs besloten tot sloop van de kerk van de Paulusabdij en de Oudmunsterkerk, beide – niet ver van elkaar - staand in het centrum van Utrecht.
 
Ook de goederen van de Paulusabdij en het Kapittel van Oudmunster werden niet ontzien. Voor wat de abdij betreft, werden zij overgenomen door de Staten van Utrecht (verbeurdverklaring) en v.w.b. het Kapittel in een apart fonds ondergebracht met als beheerder een door de Staten aangestelde rentmeester.21
 
Hoe de geestelijke goederen destijds in Velddriel vertegenwoordigd waren, valt goed op te maken uit de “Verpondingskohieren van Zutphen en Gelre inzake Driel uit 1649-1650”.22 De abdij komt in deze kohieren voor met 18 percelen, waaronder “Abts s’Monnicks hoeff” op de Ham en “den Abt too Geeren, Selck ende Hoeff” op de Geerden, tezamen ongeveer 115 ha. Bij het Kapittel van Oudmunster gaat het om een jaarlijkse tiendopbrengst van 1502 gulden en 19 stuivers, hetgeen omgerekend staat voor ongeveer 500 ha landerijen met zakelijke tiendplicht uitgaande van een belastbare verpachtingswaarde destijds van 30 gulden per ha. 
 
M.b.t de goederen van abdij leidden de gebeurtenissen in Utrecht tot voorbereidende verkoopacties van de rentmeester. In 1702 worden de gronden in Driel geïnventariseerd en getaxeerd, en in 1718/1719 worden verzoeken van de Staten van Utrecht doorgestuurd naar de hertog van Gelre om toestemming tot verkoop van goederen van de Paulusabdij gelegen te Driel.23 Deze verzoeken werden tevens voor nadere informatie in handen van de “ambtman van  Bommel, Tieler- en Bommelerwaarden” gesteld en uiteindelijk ingewilligd ( resolutie d.d. 31 oktober 1719). De openbare verkoop werd hiermee dus voorbereid.
 
De kapittelgoederen van de Oud Munsterkerk bleven nog lange tijd in een apart fonds bij elkaar. Pas in het opheffingsdecreet van 27 februari 1811 van Napoleon werd een echte verandering in gang gezet.24 De goederen van de Oud Munsterkerk gingen over naar de Staat. 
 
De eindbalans.
 
Wanneer in 1832 met de invoering van het nieuwe Kadaster de eindbalans wordt opgemaakt, dan laten de gevolgen van de omwenteling en het doorlopende ontginningsproces zich goed weerspiegelen in de grondeigendom in Velddriel.25 De volgende punten vallen op:
Forse uitbreiding gronden. Door de grootschalige ontginning en bedijking heeft een forse uitbreiding van de cultuurgrond in Velddriel plaatsgevonden. Het beslag van de stroomruggronden in Velddriel betrof aanvankelijk ongeveer 500 ha. Nadien is er ongeveer 1400 ha bijgekomen via de ontginningswerken.
Veel eigendom buiten Driel. Opvallend is het grote aantal hectares toekomend aan niet- agrarische grondbezitters van buiten Driel, vooral in Velddriel. Voor het gehele gebied van Driel betrof dit 126 grondbezitters op een totaal van 566 met een gezamenlijke oppervlakte van afgerond 1058 ha. Bijna de helft van de Drielse grond was dus in bezit van externen. Voor Velddriel alleen betrof dit 98 grondbezitters. 
Veel bestuurlijk betrokkenen, renteniers en koopmannen. Er is een grote aanwezigheid onder de grondbezitters van bestuurlijk betrokkenen, renteniers en koopmannen. 
Sterke verkaveling. Opvallend is ook, dat de oude aaneengesloten Velddrielse gebieden in vele kleine percelen op de kadastrale kaart zijn ingetekend. De gronden op “de Sellik” en “de Vliert” zijn in dit opzicht heel illustratief. Respectievelijk 26 en 155 perceel nummers zijn bij die gronden ingetekend. Ze zijn dus bewust zo opgedeeld om meerdere grondgebruikers mogelijk te maken.
Teruggedrongen positie geestelijke goederen met verschuiving naar de Hervormden. Er is een sterk teruggedrongen positie van de geestelijke goederen en in het bijzonder van de goederen met een katholieke achtergrond. De Hervormde Kerk en de Hervormde Pastorie van Driel komen in de namenlijst voor met afgerond 28 ha, de Armen van Driel (Hervormd) met afgerond 67 ha en de “Capel van Velddriel” tezamen met “R.C. Kerk te Driel” met afgerond 8 ha. 
Geen effecten bij Velddrielse boeren. De effecten van de omwenteling zijn niet direct zichtbaar in het grondbezit bij de oude Velddrielse boerenfamilies. Tijdens de opname van de huizen en de personen in het “Velddrielsquartier” in 1750 betrof Velddriel  slechts een kleine boerennederzetting van 209 personen.26 Van de actieve boeren waren er 14 zelfstandig en vier inwonende boeren. Het aantal arbeiders (15 “meijten en knegten”) en kinderen (78) was relatief hoog, alsook het aantal werkpaarden (102). De naamopvolgers van deze 14 actieve boeren hebben in 1832 slechts een grondbezit van ongeveer 150 ha. Op het totaal aantal hectares was dit niet veel.   
Deze bevindingen bij elkaar leiden voor Velddriel tot de overduidelijke conclusie, dat het eindplaatje van de nieuwe eigendomsverhoudingen aan het begin van de negentiende eeuw in hoofdzaak is bepaald door de gunstige ligging aan de Maas, de grote ambities van de Gelderse machthebbers, de intense religie-strijd en de veranderingen samenhangend met de Franse Revolutie. Aannemelijk is ook, dat via openbare verkoop en onderhandse transacties binnen het bestuurlijk apparaat vele gronden na afloop van de Reformatie door nieuwe eigenaren zijn aangekocht. Eenzelfde invloed had de Franse tijd in Nederland (1794 - 1814) door de overgang van de kerkelijke goederen naar de Staat en het opstarten van het proces van kadastrale vestlegging. Hierna ontstond er echter weer een gunstig perspectief voor nieuwe initiatieven. Tot dan toe was de armslag daartoe gering. 
 
Slot: een geheel nieuwe tijd voor Velddriel.
 
Niet alleen werden met de Reformatie en de Franse Revolutie de grondverhoudingen behoorlijk gewijzigd, ook vormde dit alles de opstap naar ingrijpende bestuurlijke en staatkundige vernieuwingen, zoals de afschaffing van het middeleeuwse leenstelstel en later ook de tiendplicht.27 Het grondbeheer kwam dus onder geheel nieuwe bestuurlijke verhoudingen en rechtsregels te staan. Begin negentiende eeuw betekende dit o.a. het einde van de dagelijkse Heerlijkheid Driel en de opheffing van de Hoge Bank van Driel. Voor Gelre zelf vormde het meedoen in de Bataafse Republiek in 1795 eveneens de start van vele bestuurlijke veranderingen. De aanvankelijk beoogde doorontwikkeling naar een gemeentebestuur Bommelerwaard (zonder de stad Zaltbommel) was echter vrij snel een kort leven beschoren (1799-1801). Driel kwam als nieuwe zelfstandige gemeente in beeld.28 Al met al ontstond er dus voor Velddriel als onderdeel van Driel aan het begin van de negentiende eeuw in meerdere opzichten een geheel nieuwe tijd. De waarneming verwoord in de inleiding, bij een wandeling door het dorp, klopt dus helemaal. 
 
Noten:
 
1. H.J.A. Berendsen, ‘De wordingsgeschiedenis van de Bommelerwaard’, in: E.F.T. Vink en A. Vos (red), Landschap met lading, Zaltbommel 2001.
2. Brabants Dagblad d.d. 25 januari 2021. Romeinse mantelspelden en sporen van boerderij; Velddrielse bodem geeft geheimen prijs.
3. Jan Mennen, een Romeinse weg door het Dommelgebied van Tongeren naar Rossum? Noord Brabants Historisch Jaarboek 2003, pag. 10-52.
4. Raaprapport 2502 d.d. 8 februari 2013. Archeologische monumentenzorg in Maasdriel.  pag. 39 e.v..
5. J.G. Kikkert, Oorsprong en geschiedenis van de Brabanders, Amsterdam/Brussel, 1980, pag. 71 e.v.
6. Drielse Vertellingen, December 1989, uitgave 18. Maasdriel in 1949 duizend jaar. Ansfridus de stichter van “Thrille”. K. Jansma en M. Schroor, Tweeduizend jaar geschiedenis van Gelderland, Leeuwarden 1986, pag. 32 -45.
7. H. Hundertmark en K. van Vliet, De Paulusabdij, Achter de muren van Utrechts oudste klooster, Utrecht 2010, pag. 15 e.v.
8,9,10,13 en 14. Charlotte J.C. Broer, Uniek in de Stad, De oudste geschiedenis van de kloostergemeenschap op de Hohorst bij Amersfoort, sinds 1050 de Sint-Paulusabdij in Utrecht: haar plaats binnen de Utrechtse kerk en de ontwikkeling van haar goederenbezit (ca. 1000 – ca. 1200), Utrecht 2000, pag. 79 e.v. en 344 e.v..
11.  K. van Vliet, Monniken buiten de abdij. De proosdijen van de Paulusabdij op de Heiligenberg en in Driel, opgenomen in “De nalatenschap van de Paulusabdij in Utrecht”, Hilversum 2012, pag. 69 e.v.. 
12. Drielse vertellingen, april 1985, De kapel te Velddriel en de oprichting van de parochie.
15. M.A. de Raaf, Brabants dagblad d.d. 23 oktober 2019. Een mysterie: Kerkdriel en het geheim van de Asberg. Zie ook Jansma en  Schroor, aangehaald werk, pag. 79 e.v..
16. Gelders archief, Paulusabdij, 0001 Graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, nr. 2133.
17. O. Moorman van Kappen, J. Korf en O.W.A. Baron van Verschuer, Tieler- en Bommelerwaarden 1327-1977, Tiel/Zaltbommel 1977, pag. 9 – 162.
18. Moorman van Kappen, aangehaald werk, pag. 25 e.v.; Jansma en Schroor, aangehaald werk, pag.64 e.v. 
19. Nationaal archief, 1.10.70, Inv. archief Fam. Repelaer van Driel 1496-1940, Stukken betreffende de Heerlijkheid Driel, nr. 458.
20. Rooms-katholieken en Hervormden te Driel in de Bommelerwaard vanaf de zestiende eeuw tot heden, door L.M. Verseput.
21. Hundertmark en Van Vliet, aangehaald werk, pag. 124.: Confiscatie in 1593.
22. Verpondingskohieren van Zutphen en Gelre, registers met taxaties van belastbaar onroerend goed, 1649 – 1650. Bron: Gelders Archief, 0003.
23. RAU, Sint-Paulus, nrs. 325 en 370.
Gelders Archief, Paulusabdij, Gelderse landdagrecessen 1581- 1798, 1707, nrs. 138, 111 en 032. 
24. RAU 27229, A. Graafhuis 1961, De opheffing van de vijf Utrechtse kapittels.
25. Kadastrale Atlas Gelderland 1832, Bommelerwaard, K. van der Hoek en J.N.A. Groenendijk. 
26. Streekarchivariaat Bommelerwaard, Opname van huizen en personen te Driel in 1750, 
S.E.M. van Doornmalen, Maasdriel 1989.
27. Jansma en Schroor, aangehaald werk, pag. 264 e.v.. 
28. Streekarchief Bommelerwaard, De hoge bank van Driel 1650 – 1811, Een genealogische en heraldische benadering, W.H. Dingemans, Zaltbommel 2002, p. 5-16.
 
 
xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
 
 
Onderschriften afbeeldingen manuscript ‘Velddriel’ door J. van Kessel
 
Afb. 1 Velddriel ligt op een oude stroomrug van de Maas en kreeg vorm in de Romeinse tijd (H.J.A. Berendsen, 2001, p. 17).
 
Afb. 2 Familiewapen mr. Ocker Repelaer van Driel, Heer van de Heerlijkheid Driel, einde achttiende eeuw.
 
Afb. 3 Kadastrale verzamelkaart van Driel uit 1823 vereenvoudigd door J.G.F.M. van Kessel.
1.     Ligging oude stroomruggordels van de Maas (van NO naar ZW); 2. Velddriel met Capel; 3. Ovendorp (Kerkdriel); 4. Jachtslot Teisterbant; 5. Oversteek Oud-Empel; 6. ’s-Monnickshof; 7. Sellikhof; 8. Poelsehof; 9. De Hoef; 10. Hoenzadriel.
 
Afb. 4 Drielse Veldweg 4 nabij de Geerden met verwijzing in de naamgeving naar de hoeve van de monniken. [3.3] (Foto J.G.F.M. van Kessel)
 
Afb. 5 Inkijk op de Casterenshoeve en de Maasbrug nabij Oud-Empel bezien vanaf de Hoenzadrielsedijk. [4.1] (Foto J.G.F.M. van Kessel)
 
Afb. 6 Inkijk op de Drielse wetering, de kop van de Ham en de Sellik bezien vanaf de Laarstraat bij de Poel. [4.2] (Foto J.G.F.M. van Kessel)
 
Afb. 7 Inkijk op het bos van Waterproductiebedrijf Vitens nabij de Lange Weide en de Noord- Beemden. [4.3} Foto J.G.F.M van Kessel